Hofjes verhalen

Verliefd
Stilletjes zit ik achter mijn bureau.
Mijmerend kijk ik uit over onze hoftuin. Zachte, vriendelijke gedachten borrelen zomaar vanzelf naar boven.
Wat een weelde, wat een schoonheid. De tuin waarop ik uitkijk straalt in paars, geel, wit en groen het paasfeest tegemoet. En hoog boven al die pracht uit torenen 3 witte berken, de trots van de tuin. Op het ogenblik zijn ze nog bladerloos. De fijne takjes vormen een teer netwerk, waar doorheen ik de blauwe lucht kan zien.
Drie stoere bomen, waaronder het in de zomer heerlijk toeven is.
Nu is het te koud. Ik zie bezoekers langs komen met warme dassen en mutsen.
En ik?… ik voel me heel tevreden in mijn warme huisje en ik wil hier nooit meer weg.
Stel je voor, dat ik om een of andere reden hier weg zou moeten! Als ik daar aan denk, springen de tranen me in de ogen. Weg uit het huisje waar ik me zo veilig en warm voel.
Geen tuin meer om op uit te kijken en op allerlei manieren van te genieten.
Geen witte berken meer met vogeltjes die af en aan vliegen.
En wat moet er dan met mijn spulletjes, die ik zo zorgvuldig heb uitgekozen? En alle herinneringen, waar blijven ze.
En dan heb ik het nog niet eens over de medebewoners van het hofje.
Zoveel lief en leed samen gedeeld. Wat zal ik dat alles toch vreselijk missen!
Nee, ik wil hier nooit meer weg!
Ach ja, ik ben gewoon verliefd.
Verliefd op mijn huisje, verliefd op het Frans Loenenhofje en verliefd op  Haarlem.
Dit is echt mijn plek en ik ga hier nooit meer weg. Hier hoor ik thuis.
Hier kan ik mezelf zijn, hier voel ik me vrij, hier kan ik leven en hier kan ik sterven.
Maar voorlopig blijf ik nog bij je, lief huisje. Dankjewel.

Maart 2016. Liesbeth de Kat

De Rolmops
Eind jaren veertig fietsten mijn broer en ik, ongeveer acht en tien jaar oud, regelmatig op zaterdagochtend vanuit ons dorp naar de Herengracht in Amsterdam om mijn vader op te halen, die bij de Nederlandsche Bank voor Zuid-Afrika werkte. Er bestond nog geen ATV en ook op de zaterdagmorgen werd er gezwoegd. Via het Thorbeckeplein en het Rembrandsplein liepen wij richting Waterlooplein. Mijn eerste fiets, bijna vanzelfsprekend in die tijd een tweedehands, werd daar voor een prillie op de kop getikt. Dat de fiets voor mij te hoog was, stak bij de aankoop geen spaak in het wiel. Thuis werden op de pedalen een paar houten blokken gemonteerd.
Tijdens de min of meer regelmatige bezoeken aan het Waterlooplein werden wij door pa getrakteerd op een panharing of, voor ons een nog grotere traktatie, een rolmops.
In het Frans Loenenhofje te Haarlem woonde rond 1850 Aaltje Engelbrecht, geboren te Enkhuizen op 8 februari 1788. Zij werd, zo vermeldt het notulenboek van het hofje, financieel ondersteund door haar zuster die in het Doopsgezinde Blokhofje woonde.
Volgens de regenten van het Frans Loenenhofje beschikte Aaltje over bijzondere kwaliteiten en werd zij aangesteld tot opzichteres van het hofje.
De secretaris-regent noteerde dat hij poorthuisje A wel wat aan de kleine kant vond voor deze zwaarlijvige vrouw van meer dan honderd kilo.
Volgens onze woonmaatstaven was huisje A niet meer dan een veredelde kast.
Door haar medebewoonsters werd Aaltje in het geniep “De rolmops”genoemd. Natuurlijk niet hardop, maar toch. Aaltje deed haar werk als opzichters naar behoren, maar na enkele maanden na haar aanstelling als opzichteres moet zij zich melden tijdens een regentenvergadering, omdat de heren zich zorgen maakten over de hoeveelheid glaasjes citroenjenever die Aaltje dagelijks nuttigde.
Als excuus voerde Aaltje aan dat het spul zo goed was voor haar stoelgang. Op een gure herfstdag in 1857, ging Aaltje op verjaarsvisite bij haar zuster in het Blokshofje.
Als opzichters wist Aaltje maar al te goed dat zij tot 22.00 uur de tijd had om, zonder op kosten gejaagd te worden, thuis te komen. In artikel 9 van het hofjesrreglement stond duidelijk vermeld:

” Zoo iemand begeert later dan 10 uur des avonds uit te blijven, zal zij daarvan aan den opzichteres kennis moeten geven, die voor het opwachten zal genieten als volgt: van 10 uur tot elf uur, 25 cents, van 11 uur tot twaalf uur, 50 cents. Langer uitblijvende, zal de zoodanige dien nacht op het Hofje niet toegelaten worden.
Het uur van tien, elf en twaalf uur wordt gerekend met den laatsten klokslag van den Groote kerktoren “

Misschien door een combinatie van citroenjenever, harde wind en slagregens verscheen Aaltje pas na middernacht bij de poort van het Frans Loenenhofje in de Witte Herensteeg.
Op de opzichters kon zij geen beroep doen, dat was zij zelf. En daar stond Aaltje dan als een verzopen, dikke kat voor haar eigen hofpoort. Aaltje Engelbrecht was ten einde raad.
Teruggaan naar haar zuster had geen zin. Ook de poort van het Blokshofje zat op slot.
Op een “getinte litho uit 1875, uitgegeven door J. J. van Bredero” is de trekbel van de hofpoort duidelijk te zien. Aaltje heeft waarschijnlijk de trekbel bijna uit de muur getrokken van ellende. Slaperig en wantrouwig verscheen ten lange leste bewoonster Aagje bout van huisje B aan de binnenkant van de poort.
Door de harde wind en overvloedige regen kon Aagje de naam van de in nood verkerende vrouw aan de andere kant van de poort niet verstaan. Aagje riep keer op keer “Wie daar”.
In een uiterste wanhoopspoging riep Aaltje zo hard zij kon: “De Rolmops”.
Dat was voor Aagje Bout voldoende om de hofpoort van het slot te halen. Of Aaltje Engelbrecht voor haar nachtelijk avontuur nog zwaarder gestraft is door het betalen van een boete is ons niet bekend.

Wil van Schaik (rolmopsdeskundige) 

Geschiedenisles
De leukste geschiedenislessen voor mij, en ik hoop voor de kinderen, waren de excursies naar de Bavo en de hofjes. Tijdens een van de historische uitstapjes waren we op bezoek bij het Bruiningshofje aan de Botermarkt. Niet voor niets stond een bezoek aan het Bruiningshofje altijd op het programma.
In het Bruiningshofje woont de in Haarlem wereldberoemde poppenspeelster Marijke Kots. Een vast onderdeel van ons bezoek aan het Bruiningshofje was het bezichtigen van haar huisje.
Of de groep nu uit tien of twintig kinderen bestond, het maakte (haar) niet uit. In de hoftuin wees zij de plaats aan waar vroeger het secreet (poepdoos) stond en bij de uitleg van de twee-armige hofpomp wist een van de kinderen de functie van de twee zwengels van de pomp haarfijn uit te leggen: Een voor koud en een voor warm water.

Wil van Schaik, ex bovenmeester

l’Histoire se répète
Pleuntje Teerling werd op 2 september 1663 geboren in Haarlem. Zij woonde met haar ouders, drie broers en twee zussen in de Schaghelstraat. Toen het met de gezondheid van haar vader en moeder minder goed ging, was Pleuntje, als oudste kind van het gezin, de aangewezen persoon om de verzorging van haar ouders op zich te nemen en dat heeft ze met overgave gedaan tot aan het overlijden van beide ouders. In de jonge jaren van Pleuntje heeft Hendrik de Rijger vele malen op de stoep gestaan bij Pleuntje. Hendrik, waarschijnlijk een brave jongeman, was stapelgek op Pleuntje en Pleuntje op hem. In haar aantekeningenboekje meldt Pleuntje dat Hendrik haar verschillende keren ten huwelijk heeft gevraagd en Pleuntje wenste maar al te graag met hem te kunnen trouwen. Maar Pleuntje had nu eenmaal beloofd voor haar ouders te zullen zorgen en dat was de reden dat het nooit tot een huwelijk met Hendrik is gekomen, zelfs niet toen er op 10 augustus 1692 een dochter werd geboren. Catharina was haar naam. In haar vijftigste levensjaar krijgt Pleuntje huisje nummer 11 toegewezen in het Frans Loenenhofje. Vader en moeder en ook Hendrik zijn inmiddels overleden. Regent-secretaris Jan Enschedé Jansz. schrijft in het notulenboek van het Frans Loenenhofje: Op 11 maart 1747 is in huisje 11 overleden Pleuntje Teerling, oud 84 jaren. Zij is begraven op 16 maart in de Weeskerk in”, toeval of niet, “graf nummer 11”. Haar dochter Catharina wordt na het overlijden van haar moeder huisje 11 toegewezen “Om reden dat ze haar moeder die omtrent 12 jaren bedlegerig geweest was zorgvuldig had opgepast”.

Wil van Schaik, regent Frans Loenen Hofje

 

 

Zoals het klokje thuis tikt, tikt het (n)ergens in het Frans Loenenhofje
In de regentenvergadering van 25 januari 1802 buigt het college van regenten, de heren Gerrit Meijer, Isaac Diederik Kuenen en Julius Hendrik Fröchen, zich over de kwestie van de Friese Hangklok van bewoonster Heyltje van Eysendoorn.
Een van de bewoonsters van het Frans Loenenhofje heeft aan regent Kuenen verteld dat zij sinds een paar dagen een voor haar tot nu toe onbekend getik hoort in het huisje van Heyltje.
Op de vraag van regent Kuenen of het niet gewoon om een klok gaat, antwoordt de klokkenluidster dat dit niet het geval kan zijn, want Heyltje bezit geen klok en zij kan zelfs geen klokkijken.
De regenten hebben deze vergaderavond belangrijke hofzaken te bespreken:
Clazina de Smeth van huisje nummer 5 “bevindt zich in bekrompen omstandigheden”. “Zij ontvangt een extra bedeling van een tarwebrood per week”
Maria Vermeer van huisje nummer 11 zal “Uit hoofde van haar kranke en zwakke toestand hulp krijgen van haar mede bewoonsters”.
“Weegens de langdurige en strenge winter” hebben de bewoonsters meer behoefte aan brandstof daarom “krijgt iedere bewoonster een extra bedeling van twee gulden”
“Door de storm van de vorige maand is de schoorsteen van de keuken naar beneden gekomen,de heining aan van de zuidzijde van de agtertuin is losgeraakt en er zijn diverse lekkagien”

Timmerman Kakebeen gaat de herstelwerkzaamheden uitvoeren.
Als laatste agendapunt van de vergadering wordt “het getik” in het huisje van Heyltje besproken.
De regenten besluiten polshoogte te gaan nemen en lopen vanuit de regentenkamer naar het betreffende huisje.
Wat zal Heyltje geschrokken zijn toen er plotseling, geheel onaangekondigd, drie (toen nog) deftige regenten op haar stoep stonden. Tijdens de inspectie van de drie Musketiers blijkt Heyltje in het bezit te zijn van een prachtige Friese Hangklok.
Het mysterie lijkt opgelost, maar niets is minder waar. Op de inboedellijst van Heyltje wordt nergens gesproken over een klok en iedere bewoonster weet dat de regenten van al hun (schamele) bezittingen op de hoogte moeten zijn.
In de statuten staat overduidelijk vermeld dat na het overlijden van een bewoonster alle bezittingen moeten worden nagelaten aan het hofje.
Het hofje betaalt immers de uitvaart van de dames en alleen een eenvoudige doodskist komt al gauw neer op een slordige zes gulden. Heyltje vertelt de regenten dat de klok niet haar, maar haar broer toebehoort en Heyltje verzoekt de regenten ter plekke of de klok, in het geval zij eerder komt te overlijden dan haar broer terug mag naar haar broer of andere erfgenaam.
De regenten, kennelijk niet van slag door het voorval, gaan akkoord met het voorstel van de eventuele teruggave aan de broer van Heyltje, maar een andere erfgenaam gaat, bij de tijd als ze zijn, de regenten te ver.
Heyltje heeft maar liefst zevenentwintig jaar kunnen genieten van het getik van de Friese Hangklok en of zij ooit heeft kunnen zien hoe laat het was, vermelden de notulen niet. In de regentenvergadering van 20 juli 1829 wordt meegedeeld dat Heyltje Eysendoorn is overleden.
Over de klok wordt met geen woord gerept.

Wil van Schaik, regent Frans Loenen Hofje

Samen naar de kelder
De restauratie van het hofje was net achter de rug.
De huisjes en de regentenkamer konden er er weer jaren tegen.
Precies in die periode lazen wij in een van de oude notulenboeken, dat er zich onder de regentenkamer een wateropslagplaats/wijnkelder zou moeten bevinden. President-regent van het hofje en stadsarcheoloog Maarten Poldermans was niet meer te stuiten.
Opmerkingen van de mede bestuurders van:”Laat die kelder maar zitten”en “Alles is net opgeknapt” hadden op hem geen enkele invloed. Onze voorzitter was niet meer te stuiten. Voor Maarten was een ding duidelijk:”Er moest gegraven worden”.
De antieke spulletjes werden aan de kant gezet en afgedekt met kleden.
De houten vloer werd bewerkt met een cirkelzaag en tot een meter werd er tevergeefs gezocht naar de kelder. “Zullen we het laten voor wat het is” had geen uitwerking op Maarten en resoluut wees hij op een andere hoek in de tot voor kort zo mooie regentenkamer. De tweede zaag- en graafpoging had meer succes.
We stuitten op de stenen bovenkant van de kelder, maar konden de kelder niet in,omdat er geen ingang aanwezig was.
De hulp van een bevriende metselaar bracht uitkomst en na een paar dagen zwoegen was er een opening gemaakt en konden we een kijkje nemen in onze tot de nok toe met water gevulde kelder.
De pomp van de Archeologische Dienst deed de hoftuin veranderen in een soort Schafhausen. Toen brak het grote moment aan waarop wij in de modderige kelder konden afdalen. Aan de achterkant van de kelder vonden we vlak boven onze hoofden een luikje. Als we in de gang naast de regentekamer een tegel van de stenen vloer zouden hebben opgetild, was het binnengaan van de kelder een fluitje van een cent geweest. Kostbaarheden hebben we in de kelder niet aangetroffen, maar het zaag- en graafplezier was voor ons goud waard.

Wil van Schaik, regent-schatgraver

Preuven
De vooral uit de late middeleeuwen stammende gewoonte armen en zieken op bepaalde dagen van goede gaven te voorzien, is op de hofjes soms tot op de huidige dag blijven bestaan in de vorm van “preuven”.
Een preuve is een periodieke uitkering in geld of natura, vaak gecombineerd.
In het testament van de stichter of andere weldoener werd vermeld wat er op welke dag aan de bewoonsters moest worden uitgedeeld. Vaak ging het om: Brood, turf, kleding, chocola en geld.
Op hoogtijdagen werden uitgedeeld: Eieren met Pasen en een duivekater met Kerst. In ons hofje bestaan de preuven anno 2005 uit: Een verrassing op kerstavond, een jaarlijkse gezamenlijke maaltijd en geraniums voor elk hofraam. 

Wil van Schaik 

Het sinterklaasfeest van Mien Kion (1900 – 1990)
Ze was klein en ondanks haar hoge leeftijd liep ze kaarsrecht. Op haar zestigste kwam Mien in het Frans Loenenhofje wonen. Vanaf haar veertiende jaar had Mien gediend bij mensen in Aerdenhout en Bloemendaal die zich een meisje voor dag en nacht konder veroorloven. Tot haar zestigste woonde Mien op een kamer bij haar werkgevers. Zij was zeer verguld met haar eerste eigen woning in het hofje. Mien dronk graag een glaasje bessenjenever en rookte sigaartjes.
Dat laatste was voor enkele mede hofbewoners een doorn in het oog. Sigaartjes roken binnen, prima, maar staan dampen in de hoftuin.
Wat moesten de toeristen daar van denken? De start van haar leven was voor Mien traumatisch. In 1899 raakte haar moeder zwanger van haar verloofde en er moest snel getrouwd worden.
Vlak voor de bruiloft slaat het noodlot toe. Verloofde Levi krijgt een trap van een paard en sterft. En daar zit de jonge moeder met Mientje.
De buurt spreekt er schande van. Of er sprake is geweest van een vooropgezet plan wist Mien zich niet te herinneren, maar Mien werd bijna letterlijk een ondergeschoven kind. Het doet denken aan de geconditioneerde reflex van Pavlov: Als er gebeld werd, ging Mien automatisch naar achteren. Mien bestond niet voor de buitenwereld.
Een onhoudbare situatie en moeder wist niets beters te doen dan Mien naar de nonnen te brengen in het kinderhuis aan het Spaarne.
Mien heeft haar kinderjaren daar als verschrikkelijk ervaren met als dieptepunt van ellende het sinterklaasfeest. Sint-Nicolaas bracht op 5 december cadeautjes voor de kinderen van wie de familie een presentje had afgegeven. Ieder jaar zat Mien in spanning of de goede Sint ook voor haar een pakje had meegenomen, maar elke keer werd zij overgeslagen.
En dan gloort er plotseling geluk voor Mientje. Haar moeder gaat trouwen met ene Kion en het eerste wat haar tweede vader doet, is Mien uit het kinderhuis halen en zij kreeg zijn naam. Kion was voor Mien de man van haar leven. Mien vertelde, gis als zij was, dat zij met de achternaam Levi het einde van de 2e wereldoorlog waarschijnlijk niet gehaald zou hebben.
Begin jaren tachtig had de Dreefschool in Haarlem de eer de enige echte Sinterklaas op bezoek te krijgen: Freek van Muiswinkel, juist, de vader van. Toen Sint Freek de trieste verhaal van Mien Kion hoorde, wist hij de oplossing om Mien een betere kijk te laten krijgen op Sinterklaas.
Na de viering op school vertrok Sinterklaas met zijn gevolg richting Frans Loenenhofje met een zak vol cadeaus met o.a. bessenjenever, sigaren en een biefstuk voor haar grote liefde; haar kat.
Tranen van geluk biggelden over haar wangen. Zo te zien, geloofde Mien weer helemaal in de goede Sint.
Maar liefst vijf keer heeft Mien nog kunnen genieten van haar sinterklaasfeest. Sinterklaas had, al was het een beetje laat, orde op zaken gesteld.

Wil van Schaik, regent Frans Loenenhofje en ex-bovenmeester Dreefschool